|
8/2/2025 0 Comments De uil van nummer 26foto: Evert-Jan Hamer Niemand weet precies wanneer hij daar is verschenen. Op een dag is het gat in het houten tuinhuis gewoon geen donker gat meer, maar vult het zich met twee scherpe ogen en een pluizig, alwetend lijfje. De buurt noemt hem al snel de Uil van nummer 26. Hij is klein, stil, en altijd aanwezig. Hij zit daar dag en nacht, als de hoeder van alle geheimen. Wat niemand weet, of liever niet wíl weten, is dat deze steenuil geen gewone vogel is. Ze noemen hem Onilo, zachtjes, nooit luid, alsof zijn naam zelf meeluistert. De uil heeft de gave om gedachten te vangen zoals een spin haar prooi vangt: onzichtbaar en onontkoombaar. Onilo kent je ritme zoals een merel zijn eigen lied.. Hij weet precies wanneer je uit je warme nest stapt, vaak met slaperige ogen en een mok die dampt als ochtendmist. Of je nu houdt van bitter bonenzwart of schuimige melkdrankjes, hij weet het. Hij ziet hoe je eerst je lichtkast aanraakt, niet om de zon te begroeten, maar om te kijken wat de rest van de kudde aan het doen is. Soms fronst hij licht als je midden in een vergadering wegduikt in je scherm, op jacht naar kattenfilmpjes of een reden om het ergens wel of juist níét mee eens te zijn. Hij grinnikt in zijn veren als je blijft hangen bij iets dat glimt, zoals een paar schoenen, een vakantiehuis op een klif of een cursus ‘leven in het hier en nu’. Onilo is verbonden met het Net van het Nest, een oud web van donsveren, echo’s en gefluisterde gedachten, ouder dan het oudste wereldwijde web van de mensen. Het hangt onzichtbaar om hem heen als spinrag in de ochtendzon, en vangt alles op wat zweeft tussen hoofd en hart. Elke fladderende gedachte, elke ingeving die nog geen woord is geworden, elke klik, elke zucht... hij voelt het, zoals een kat een trilling in haar snorharen voelt. Niet om er iets mee te doen. Nee, Onilo is geen dief van dromen. Hij kijkt alleen. Nieuwsgierigheid zit hem in de veren, zoals bij elke uil. “Informatie,” kraste hij ooit, “is als muizen voor de geest. Je hoeft ze niet allemaal op te eten, maar het is fijn om te weten waar ze lopen.” Op een ochtend, een gewone dinsdag met kruimels in het gras en damp op de schuttingen, komt een jongen uit de straat, Tijn. Hij gaat onder het tuinhuis staan en kijkt omhoog. “Waarom kijk je zo?” vraagt hij zacht. “Alsof je iets weet wat wij niet weten.” Onilo knippert langzaam, als iemand die ruimschoots tijd heeft. “Ik weet alleen wat jullie laten zien,” zegt hij. “En geloof me… dat is al behoorlijk veel.” Tijn wrijft over zijn nek. “Maar dat is toch... best eng?” “Misschien,” zegt de uil, terwijl een veertje van zijn borst omlaag dwarrelt. “Maar jullie gooien het allemaal zelf naar buiten. Jullie schermen staan open als ramen in een zomernacht. En jullie woorden? Die dwarrelen als koekkruimels op een pad. Iedereen kan ze volgen. Zelfs ik.” Tijn trekt een gezicht. “Dus jij bent eigenlijk gewoon een soort vogelversie van het internet?” Onilo grinnikt, of misschien schudt hij gewoon zijn veren een beetje. "Ik ben wat het internet probeert te zijn, als het nog veren had met een ziel en geweten." Sinds die dag sluit Tijn soms zijn laptop met twee handen, alsof hij hem toedekt. Hij zet zijn telefoon vaker op stil. En telkens als hij langs het tuinhuis loopt, kijkt hij omhoog en knikt naar de uil, niet uit angst, maar iets groter en beter: Respect! Diep vanbinnen voelt hij het: in een wereld waar alles wordt bewaard, doorgelicht, gemeten en gedeeld, is het eigenlijk best troostend dat er één wezen is dat alles weet en het gewoon laat rusten. Zoals alleen echte hoeders van geheimen dat kunnen. En Onilo? Die zit daar. Dag na dag. Nacht na nacht. Zijn ogen knipperen traag. En hij weet.
0 Comments
8/1/2025 0 Comments Waar onze dag begintfoto: Otto Jelsma 1. De beek in de ochtend In de vroege ochtend hangt er een zachte nevel over het bos. De zon is nog maar net op en werpt haar eerste gouden stralen tussen de bladeren door. Het lijkt alsof het licht zelf fluistert. Bij de beek is het een komen en gaan van dieren. Dit is de plek waar alle bosbewoners samenkomen, om te drinken, te praten en het laatste nieuws te delen. Raymond, een statige reebok met een glanzend gewei dat de ochtendzon vangt als zilver, staat vredig aan de oever. Hij neemt kleine slokken van het frisse water en spitst zijn oren naar de gesprekken om hem heen. De beek lijkt te luisteren, haar kabbelende stroom als achtergrondmuziek van het woud. “Ik kom hier graag,” zegt Raymond tevreden. “Het is heerlijk om te horen wat er leeft in het bos. Laatst hoorde ik dat de familie Das weer jongen heeft, en dat de familie Vos nu last heeft van hun eigen streken.” Hij glimlacht, en een libel strijkt heel even op zijn gewei neer, alsof ze zijn woorden bekrachtigt. Plots klinkt er een plons! Een eekhoorn is uit een boom geglibberd en in de beek gevallen. Kleine rimpels dansen over het oppervlak, en een paar vogels stijgen verschrikt op uit een struik. “Wij vragen ons serieus af,” moppert een zwijn terwijl hij met zijn hoef in de modder pookt, “of die boomspringers dit expres doen of gewoon onhandig zijn. Ze kunnen gelukkig zwemmen, dus echt gevaar is er niet. Maar wij landlopers schrikken ons iedere keer een beukennootje!” Knorrend gaat hij verder: “Ik kan die boombewoners echt niet waarderen. Waarom lopen ze niet gewoon op de grond, net als wij?” Hij kijkt Raymond vragend aan, hopend op bevestiging vanuit zijn kant. Raymond kijkt hem rustig aan, de ochtendzon glinstert in zijn ogen. “Geen idee,” zegt hij. “Ik kan vaak om ze lachen. Ieder dier heeft zijn eigen charme. Het is misschien alleen een kunst om het te zien.” Op dat moment waait er een bijna onmerkbare bries langs, die de bladeren doet fluisteren en een glinstering achterlaat op het water, alsof de beek zelf lacht. Raymond lacht zachtjes mee en neemt nog een slok. De beek rimpelt vredig voort, alsof ze elk geheim van het bos kent. De ochtend ontwaakt langzaam verder, en voor Raymond is dit ‘beekmoment’ het mooiste moment van de dag, even midden in het leven van het bos, zonder haast, zonder zorgen. In de stilte lijkt het alsof iets onzichtbaars meeluistert, iets wat ouder is dan woorden, en vriendelijk als mos. 2. Het koffiezetapparaat in de ochtend Zoals de dieren samenkomen bij de beek, zo verzamelen ook mensen zich, bij koffiemachines, op pleinen, in parken en op digitale fora. Elk met hun eigen stem, hun eigen verhaal, hun eigen zorgen. Daar waar het bos luistert met fluisterende bladeren en kabbelend water, luisteren mensen met blikken, knikjes en stiltes tussen de woorden door. De reebok die met kalme wijsheid spreekt, is als die ene collega of buur die niet veel zegt, maar wiens woorden blijven hangen als zonlicht op stil water. De eekhoorn die in de beek valt, doet denken aan wie zich vergist, struikelt of een fout maakt en hoe die kleine gebeurtenis plots als een rimpeling door de gemeenschap gaat. Sommigen schrikken, sommigen lachen, sommigen mopperen, net als het zwijn, die liever orde ziet dan chaos. Maar zoals Raymond zegt dat elk dier zijn charme heeft, zo geldt dat ook voor mensen. De dromer, de planner, de kluns, de denker we lopen niet allemaal hetzelfde pad, maar we delen hetzelfde levenswater. En wie goed kijkt, ontdekt schoonheid in de verschillen. Soms, heel even, is er ook bij ons een moment; waarop alles stilvalt. Een zonnestraal op een bankje. Een kind dat lacht in een onbekende taal. Iemand die je onverwacht begrijpt. Dit zijn onze beekmomenten. Onze beekmomenten! Wanneer het lijkt alsof iets ouds en goeds met ons meeluistert, alsof de ziel van het leven zelf even ademhaalt tussen ons in. 7/28/2025 2 Comments Het hart van de hertenkoninginfoto: Anouscka Lageweg- Oosterveer Er was eens, diep verborgen in het fluisterende woud op de Veluwe, een open plek waar het gras altijd zilverachtig glansde onder het maanlicht. Op deze plek, waar mensen nooit kwamen en de lucht trilde van oude magie, leefden de hoeders van het gewei. Hun leider werd niet gekozen door kracht alleen, maar door het hart van de Hertenkoningin. In de late zomer, wanneer de groene bladeren steeds donkerder worden, de temperatuur afneemt en de sterren het licht scherper laten vallen, begint de "Tijdsparing" een magisch getij waarin het woud beslist en het lot van het hertenrijk zich vormt. Twee edelherten, machtig en fier, zijn beide gevallen voor de Hertenkoningin Elira. Elira is niet zomaar een hinde, haar vacht glinstert als dauw op ochtendsneeuw en haar ogen weerspiegelen het bos alsof het in haar ogen leeft. Haar naam Elira weerspiegelt haar karakter, elegant en zacht. Het eerste hert heet Thalan, een hert met een gewei als kronen van de oude bomen, kalm als het meer in de vroege ochtend. Hert nummer twee, Aroen genaamd, is wild als de wind en snel als schaduw tussen bladeren, zijn gewei als vurige takken in de herfststorm. Op een mistige avond verschijnen zij beide op de Zilveren Weide, waar Elira hen opwacht bij de eeuwenoude Wilg der Wijsheid. Ze spreekt geen woord. In haar blik ligt de keuze, maar niet vóór de strijd. Het fluisterende woud eist een duel, niet van geweld, maar van inzicht. Alleen wie de liefde kan ontleden tot haar stilste waarheid, en haar naam vindt in wat onuitgesproken blijft, zal het hart van Elira hart verdienen. Thalan trekt zich terug in het Oerbos, waar het licht zich verstopt tussen mos en schors, en de tijd inademt van bomen. Op deze plek legt hij zijn trots neer bij de wortelkluwen van een oude eik, en zwijgt. Niet om te luisteren met zijn oren, maar met zijn wezen. De bomen spreken, niet in woorden, maar in groeiringen en hars. En wat zij vertellen, kan alleen verstaan worden door wie niets hoeft te bezitten. Zo leert Thalan dat liefde geen jacht is, maar een thuiskomen in de stilte van een ander. Aroen rent met de storm als metgezellin, springt over zingende beekjes en glijdt als een schaduw langs de maanverlichte velden. Hij zoekt raad bij de uilen, die wijsheid in de stilte bewaren, bij de raven, die de geheimen van het lot kennen, en bij het vuurlicht van de vossen, die dansen op de grens tussen wereld en wonder. Zij fluisteren hem toe dat ware liefde niet overwonnen wordt, maar begrepen en dat moed niet schuilt in het gewei, maar in het hart dat durft los te laten. Zeven nachten had Thalan gezwegen onder oude takken, en zeven keer had hij geluisterd naar wat niet gezegd werd. Zeven nachten had Aroen de grenzen van het woud doorbroken, en zeven keer had hij het vuur in zichzelf losgelaten. Zeven nachten had de wind hun namen gedragen, door valleien en over met mos bedekte stenen. Zeven keer had de maan hen gewogen, niet op kracht, maar op waarheid. Zeven keer had de wind hun namen geroepen, niet om te roemen, maar om te herinneren. Zeven keer had het woud hun voetstappen gevolgd, niet om te oordelen, maar om te verstaan. Zeven keer had het vuur hun harten beproefd, niet op drift, maar op diepte. Zeven keer had de stilte hun zielen gespiegeld, niet in echo, maar in essentie. Zeven keer hadden de sterren naar hen geknipoogd, niet als lichtpunt, maar als getuige. Zeven keer had de aarde hun gewicht gedragen, niet om hen te meten, maar om hen te kennen. foto: foto: Anouscka Lageweg- Oosterveer Op de ochtend van de achtste dag staat Elira al te wachten bij de Wilg der Wijsheid. Haar ogen zijn zo helder als dauw, haar houding stil als de zee vóór de storm. Ze kijkt hen aan, de één als schaduw van stilte, de ander als echo van vuur. Zacht als nevel, sterk als wortels, buigt zij langzaam haar hoofd. Thalan spreekt: 'Jij bent Elira, zij de luistert naar de wortels van het woud.' Aroen spreekt: :'Jij bent Elira, zij bij wie de wind stilvalt.' Elira glimlacht. “Jullie luisteren. Jullie begrijpen. Jullie zijn elk gegroeid, zoals bomen groeien: verschillend, maar met dezelfde wortels. Mijn hart kiest niet tussen strijders. Het kiest wie met het bos spreekt en zwijgt.” Ze loopt naar Thalan, legde haar snuit zachtjes tegen zijn hals. Aroen knikt, en zonder wroeging keert hij terug naar de diepten van het woud, waar de wind hem verder draagt. Zo wordt Thalan de Hertenkoning, niet omdat hij strijdt, maar omdat hij verstilt. Niet omdat hij wint, maar omdat hij begrijpt. Hij kent de taal van wortels, het gewicht van stilte, en de kracht van het niet-bezitten. Sindsdien vertellen de dieren van het Fluisterwoud het verhaal van de Zeven Nachten: Zeven keer gewogen, Zeven keer gezwegen, Zeven keer geluisterd naar wat leeft onder blad en bast. Zij fluisteren dat ware liefde zich niet laat bevechten, maar zich laat vinden: - in een hart dat durft te wachten, - in moed die los durft te laten, - in de stilte waarin waarheid ademt. Zo herinnert het bos, met elke vallende bladschaduw en elke opkomende maan, dat wie werkelijk liefheeft, niet neemt , maar geeft en ontvangt. 7/27/2025 2 Comments Waar de pauwen wit blijvenFotot: Karin Knap-Meijer. Wie de bossen van de Veluwe intrekt en afdaalt naar de oude lanen van Landgoed Staverden, hoort soms geen enkel geluid. Behalve misschien het ritselen van vleugels, als sneeuw die door bomen glijdt. Bij het witte kasteel, ook wel De Witte Pauwenburcht genoemd, leven pauwen die anders zijn dan waar ook ter wereld: wit als de eerste vorst, met veren die licht vangen als de maan op water. De witte pauwen leven hier al eeuwen. Het landgoed draagt sinds 1298 stadsrechten en werd ooit door graaf Reinoud I met grootse plannen gesticht. Zijn droom was een stad, een hof vol pracht te maken, maar hij keert onverwacht zijn plannen de rug toe. Misschien fluistert het woud hem iets toe. Wat overblijft is geen stad, maar iets veel zeldzamers: een plek die buiten de tijd lijkt te bestaan. In 1524 geeft Karel van Gelre het hof als leengoed weg, met één vreemde voorwaarde: de jaarlijkse levering van witte pauwenveren door kasteel Staverden. Sindsdien zijn de sierlijke mistvogels niet meer weg te denken van het landgoed. Maar de witte pauwen zijn niet vanzelf op het landgoed gekomen. Lang daarvoor, zo gaat het verhaal, leefde op het landgoed een jonge edelvrouw: Eleonora van Gelre. Ze was een dochter van adel, maar haar hart paste niet bij het hof. Haar hart klopte voor het bos èn voor sterrenlicht. Eén ridder stal bovendien haar hart, maar hij vertrok naar het oosten, naar de oorlog, en keerde nooit meer terug. Eleonora’s verdriet groeide als klimop om haar hart. Elke avond wandelde ze door de tuin, sprak met de vogels, zong voor de bomen. Totdat… ze op een avond een witte pauw zag. Eén die nooit eerder op het landgoed was verschenen. Hij keek haar aan met ogen vol herkenning, alsof hij iets wist dat geen mens kan uitspreken. Een koude rilling trok langs Eleonora's ruggengraat. “Waarom ben jij wit?” fluisterde ze. De pauw boog zijn kop, langzaam, plechtig, alsof hij een laatste groet bracht. Iets in zijn blik, een glimp van ondeugd, van tederheid, herinnerde haar plotseling aan hém… aan haar verdwenen ridder. Alsof hij met één laatste kwinkslag was teruggekeerd, niet om te blijven, maar om haar op te halen. De volgende ochtend troffen ze Eleonora onder de lindeboom aan, vredig. Alsof ze eindelijk rust had. De pauw stond bij haar, stil als een hoeder van haar ziel. Sindsdien, zo fluistert men nog altijd, verlaten de witte pauwen het mooie terrein nooit meer. Sommigen zeggen dat de pauwen Eleonora’s ziel dragen. Anderen geloven dat ze zielhouders zijn van wat ooit was. Wat zeker is: wie verdriet kent, herkent hun blik. En wie het hart vol geluk draagt, ziet in hun veren een glans die verder reikt dan woorden of het aardse bestaan. Tot op de dag van vandaag overhandigen de bewoners van kasteel Staverden elk jaar een bundel witte veren aan de Gelderse commissaris van de Koning (of Koningin), een eeuwenoud ritueel, een stil eerbetoon en knipoog naar wat ooit was. Reinoud, de huidige trotse pauw van het landgoed, laat zijn veren glinsteren als een kroon en spreekt met waardigheid: “Wij dragen het licht in stilte. Onze veren bewaren herinnering. Onze trots groeit uit wat niet wordt gezegd.” Zijn neef Karel, minder hoogdravend, zegt: “We zijn gewoon pauwen. Maar blijkbaar betekent dat iets bijzonders voor mensen. Wij zijn niet veranderd, zij zijn anders gaan kijken.” Leonora, een gracieuze pauwin die haar naam niet toevallig draagt, glimlacht zacht: “Het is niet de kleur die ons bijzonder maakt. Het is wat mensen in ons herkennen. Verdriet. Schoonheid. Hoop. Liefde.” Wie op Staverden wandelt, doet er goed aan stil te zijn. Niet om iets te vinden, maar om gevonden te worden. Want de sneeuwwitte vogels kiezen zélf wie ze benaderen. Soms verschijnt er één, schrijdend over het pad als een droom; op andere dagen blijft het bos leeg en stil. Wie geluk heeft, ziet ineens die witte glans bewegen tussen de stammen, een pauw, statig en stil, als voortgekomen uit een oud verhaal. En wie op dat moment wordt aangekeken, voelt het meteen: dit is meer dan zomaar een dier. Het is alsof Eleonora zelf even terugkeert, in blik of gebaar. Alsof haar verdriet, haar liefde en haar rust voortleven in veren die fluisteren zonder stem, een herinnering die je raakt, ook nu nog in deze tijd. foto: Karin Knap-Meijer
7/26/2025 0 Comments Brengt de hop hoop?foto: Paul Klein Op een zwoele voorjaarsavond, het gras ruikt fris en de zon glijdt als honing over de heuvels, landt Jacob op een open plek aan de rand van het bos, ergens op de Veluwe. Hij vouwt zijn vleugels met plechtige rust, alsof hij al eeuwen onderweg is. Met ogen die meer zien dan kleur en licht. Jacob kijkt om zich heen. Jacob is geen gewone vogel. Hij is een hop, maar niet zomaar één. Zijn kuif draagt de kleur van het vuur van de zonsondergang, en zijn snavel buigt als een oude wijsheid. Wat deze hop werkelijk bijzonder maakt, is zijn taak: Jacob is een Voorvlieger, een verkenner van het Avifaunaal Verbond der Trekkers. Eens in de zoveel jaar stuurt het Verbond iemand vanuit het zuiden, uit het verre Afrika, om te oordelen of het land hier nog waardig is om in te broeden. Jacob, de hop, stapt statig door het gras. “Te veel stikstof,” mompelt hij, terwijl hij zijn snavel diep in de aarde steekt. “De kevers zijn kleiner. De grond is moe.” Hij vliegt naar een dode eik, die nog dapper overeind staat. Vanaf daar overziet hij het landschap. Hier en daar wat heide, een vergeten poel, maar ook rechte lijnen van asfalt en flarden van machines in de verte. Uit het struikgewas verschijnt een das, met modder aan zijn poten. “Jacob?” vraagt hij verbaasd. “Ben jij het écht? Jullie komen bijna nooit meer.” Jacob knikt traag. “We komen alleen als het nodig is. En nu is het nodig. Er zijn tekenen van herstel. Oude akkers bloeien weer op, en in sommige bermen zoemen de kevers als vanouds. Maar het evenwicht is broos, we moeten zeker weten of het genoeg is.” De wind draait en brengt verhalen met zich mee: van plekken waar het weer ruikt naar tijm en wilde kamille, maar ook van gebieden waar het nog stil blijft, waar de grond zwijgt. Jacob spreidt zijn vleugels, die even glanzen als glas-in-lood in de avondzon. “Zeg de mensen,” zegt hij tegen de das, “dat de balans nog wankel is. Er is beweging, er is hoop , maar zij moeten kiezen: meebewegen, of weer verstillen.” De das kijkt op, nadenkend. “En als ze het laten gaan?” Jacob kijkt naar de hemel, waar al een paar sterren fonkelen. “Dan komt er geen zang meer in dit dal. Geen hop, geen dans. Alleen stilte.” Hij tikt driemaal met zijn snavel tegen de bast van de eik, een oud gebaar, een teken van oordeel. De Hop vliegt vervolgens op, de avond tegemoet. In zijn kielzog lijkt de lucht even te schitteren, alsof de natuur zelf zijn woorden gehoord heeft. Nog altijd fluisteren wandelaars op de Veluwe over een vurige schim die bij schemering zweeft boven de heide, net langs de toppen van de bomen. Wie even stil durft te staan, het rumoer van de dag laat vallen, hoort misschien een zachte, ritmische roep: “Oep-oep-oep...”, als een herinnering die de lucht zelf bewaart. Het is Jacob, de magische hop, die ons influistert wat er werkelijk toe doet: dat een land pas leeft als zijn vogels ervoor kiezen te blijven. Voor wie achtergrond informatie wil
Wie is de hop?
7/25/2025 2 Comments De wachter van het bos (deel 7) Thuis Wanneer Siem bij opa aankomt, is de schemering goud van belofte. De lucht draagt de geur van aarde, mos en iets ouds, iets dat thuiskomt. De deur staat op een kier. De haard brandt zacht. Opa staat al op hem te wachten, alsof tijd even heeft stilgestaan. "Je hebt het gevonden," zegt hij met een stem die gedragen wordt door ontroering. "Coillain," antwoordt Siem. Het woord vult de kamer als het ruisen van bladeren, oud, heilig, herkend. Een stilte valt, maar het is geen leegte. Het is een thuiskomst. Opa’s ogen glanzen. "Dat was de naam die ik verloor," fluistert hij. "En jij hebt haar teruggebracht. Niet alleen voor mij… maar voor het bos zelf." Ze gaan zitten bij het vuur. De bladeren van opa en Siem, raken elkaar nog één keer. Er is geen felle gloed meer. Alleen een zacht oplichten, zoals dauw op een blad in het eerste ochtendlicht. foto: Otto Jelsma Een diepe vrede daalt neer. Alsof het woud, nu het weer bij naam genoemd is, even stil en tevreden ademhaalt. Buiten, aan de rand van het veld, staat een ree. Het kijkt naar Siem. Zijn ogen zijn oud en ongrijpbaar als mist boven de heide. Dan draait hij zich om en verdwijnt tussen de bomen. Zonder geluid. Zonder spoor. Maar Siem voelt dat hij nooit echt weg zal zijn. Siemo was: gids, beschermer, herinnering, dat leeft nu in hem. In zijn liefde voor alles wat leeft. In zijn oren, die het fluisteren van het bos verstaan. In zijn handen, die de vorm van het blad kennen. Opa legt zijn hand op de zijne. Hun blikken kruisen elkaar en vinden rust. De stilte die volgt, is geen stilte van afscheid, maar van voltooiing -- fluistert het bos, zacht maar helder, zijn naam: Coillain. Foto: Otto Jelsma
7/24/2025 0 Comments De wachter van het bos (deel 6)foto's: Otto Jelsma De naam teruggevonden Sinds die nacht bij opa’s haard is het bos niet meer hetzelfde voor Siem. Hij hoort het. Echt. Niet alleen het ritselen van bladeren, maar ook de stemmen ertussenin. De fluisteringen van wortels, de zucht van stenen, de slapende verhalen in het mos. Toch geven ze de naam niet zomaar prijs. “De naam is geworteld in vergeten pijn,” zegt een Spiegelkind met ogen als berkenbast. “Wie haar zoekt, moet dalen.” En zo daalt Siem. Letterlijk en figuurlijk. Hij daalt af in de Verzonken Holleweg, waar wortels draaien als slangen en echo’s van verloren herinneringen weerklinken. Hij volgt sporen van dieren die er al lang niet meer zijn, reeën van rook, uilen van maanlicht. Hij spreekt met een oude das die in raadsels antwoordt. Siem leert van een windvlaag hoe klank en richting samen betekenis dragen. Hij droomt 's nachts van bomen die huilden toen de mensen hun naam vergaten. En Siem zwijgt. Lang. Want soms moet stilte eerst wortelschieten voordat iets ouds durft te spreken. De herfst kleurt het bos in vurige tinten wanneer Siem terugkeert naar de plek waar het allemaal begon. Hij is veranderd. Zijn stap is zekerder, zijn blik dieper. In zijn jaszak draagt hij het blad, nu glanzend en vol levenskracht. Naast hem loopt Siemo, zichtbaar, voelbaar, levend. Niet als vroeger, maar helderder dan ooit. Als een herinnering die vlees geworden is. In het hart van het bos wachten de Spiegelkinderen. Sommigen kent hij al: het meisje met de mosgroene ogen die fluistert in vogelzang, de jongen met de wind in zijn haar die altijd net buiten het zicht lijkt te dansen. Anderen zijn nieuw, maar tegelijkertijd toch al bekend, als dromen die hij als kind bijna had onthouden. De Spiegelkinderen staan in een kring rondom een oude, verweerde steen, bedekt met wortels en tijd. Siem stapt naar voren. Hij sluit zijn ogen. Hij luistert. Echt luistert. Naar het ruisen van de bladeren, het kraken van takken, het zachte zingen van de grond onder zijn voeten. En daar, heel stil, tussen alles in, hoort hij het. Niet met zijn oren, maar met iets diepers. Een naam. De naam van het bos. Hij fluistert het uit. "Coillain." Een golf van licht trekt door het woud. De bladeren lichten kort op, als ademende harten. De lucht ruikt plotseling naar lente, naar herinnering, naar thuiskomen. De oude steen in het midden pulseert zacht, en uit de wortels rijst iets op: een kleine boom, jong en fris, met zilveren randjes aan de bladeren. Herboren! De Spiegelkinderen zingen. Geen woorden, alleen klanken, warm, heilig, als een kabbelende beek. Siem glimlacht en verdwijnt langzaam weer tussen de bomen, niet uit verdriet, maar als iemand die zijn taak heeft volbracht. Siem voelt geen afscheid, alleen verbinding. ...wordt vervolgd.... oor wie achtergrond informatie wil.
Betekenis van de naam “Coillain” Herkomst: Coillain is afgeleid van het Oud-Ierse/Gaelische woord coill (spreek uit: kwil), wat bos of woud betekent. De toevoeging -ain geeft een verkleinende of liefdevolle vorm, vergelijkbaar met een verkleinvorm of een aanduiding van verbondenheid of oorsprong. Vertaling / betekenis:
Wanneer de naam vergeten raakt, verbleekt het woud. Niet fysiek, maar in betekenis. Dieren verdwijnen. Mensen vergeten en luisteren niet echt. Spiegelkinderen raken verspreid. Het vergeten van Coillain is het vergeten van het magische, intuïtieve, zorgende in de mens. |
AuthorMijn naam is Jacqueline Postma, ik vertel graag verhalen, verhalen met een boodschap, een moraal. Archives
Juli 2025
|










RSS-feed